Een tweedeklasser zit middenin de tandenwissel. Dagelijks valt er wel een tand uit bij iemand in de klas: wat worden ze groot! Dat vinden ze ook van zichzelf: daar waar een eersteklasser de juf nog graag een hand én een knuffel geeft bij het binnenkomen ’s ochtends, laat een tweedeklasser die knuffel algauw achterwege.
Op sociaal gebied komen in de tweede klas de minder lieve kantjes van iedereen naar boven. Ze merken die ook op bij elkaar, vandaar dat het sociale leven ietwat woeliger verloopt dan in een eerste klas, waar de kinderen gewoon fijn samen spelen.
De ideale leeftijd dus, om hen als vertelstof fabels en heiligenlegenden aan te bieden. In de fabels hebben de dieren menselijke trekjes die niet altijd zo lief zijn en daar kunnen de kinderen zich aan spiegelen. Vaak laat de juf na het voorlezen de kinderen de fabel naspelen: dan valt op hoe feilloos ze een dier kiezen dat past bij hun eigen temperament. Bij de heiligenlegenden vinden ze mensen waarnaar ze kunnen opkijken en het bereidt hen ook voor op de vertelstof van de derde klas, de verhalen uit het oude testament.
Bij het rekenen leren ze de getallenwereld tot 100. En aangezien een tweedeklasser een kei is in het memoriseren, is dit ook dé ideale periode om met de maal- en deeltafels te beginnen. Deze maaltafels worden gestapt, gezongen en geklapt. En als vanzelf ontdekken ze dat de maaltafel van 2 en de maaltafel van 3 in feite de maaltafel van 6 vormt. Want als je die maaltafels allebei moet opzeggen en op 2, 4, 6, 8, 10, 12 met de handen klappen en op 3, 6, 9, 12 met de voeten stampen dan …”Hé, er zijn cijfers waarop we beide moeten doen: de 6 en de 12!”
Ze leren ook de ‘rekentaal’ kennen: vermeerderen en verminderen en de brug over tien.
En dan is er de tijd en het lezen van de klok. Want tegen een tweedeklasser kan je al zeggen: “Je heb nog een kwartier voor deze oefening” (of voor het bedtijd is ;-). Hieraan gekoppeld bezoeken ze de klokkenoren van Lier, wat echt wel imposant is.
Waar de taal zich in de eerste klas inzette met korte en lange klanken en tweeklanken, wordt dit in de tweede klas uitgebreid naar de open en gesloten lettergrepen.
Lezen wordt op alle mogelijke manieren ingeoefend: samen lezen ze met de klas in Vos en Haas, daarna in kleinere groepjes (dus ook intenser) met de ouders, maar het mooiste is toch het tutor-lezen met de vijfdeklassers, waar elk kind zijn eigen persoonlijke lezer-ondersteuner krijgt.
Frans en Engels worden verder verkend en sluiten vaak aan bij de periode. Wat dacht u van: “Je cherche un chiffre moins que dix.”
Ze tellen, springen en klappen en Français en in English. En kent u Jean Petit?
Jean Petit qui danse
Jean Petit qui danse
De son doigt il danse
De son doigt il danse
De son doigt, doigt, doigt,
De son doigt, doigt, doigt,
De son doigt, doigt, doigt,
Ainsi danse Jean Petit
Jean Petit qui danse
Jean Petit qui danse
De sa main il danse
De sa main il danse
De sa main, main, main,
De son doigt, doigt, doigt,
De son doigt, doigt, doigt,
De son doigt, doigt, doigt,
Ainsi danse Jean Petit.
En zo gaat dat verder met alle mogelijke lichaamsdelen …
Loopspelletjes, klapspelletjes en rijmspelletjes in een vreemde taal vinden ze heerlijk: kinderen hebben op deze leeftijd ook enorm veel taalgevoel. Alles verloopt auditief, het neerschrijven is voor later.
Het tekenen is meestal verwerken van de leerstof en bij het nat-in-nat-schilderen is het tijd voor de tussenkleuren. Waar eersteklassers enkel de drie hoofdkleuren gebruiken, ontdekt een tweedeklasser wat er gebeurt wanneer een vrolijk geeltje en een treurig blauwtje in elkaar opgaan. Ook hier ligt de nadruk op het zelf vinden van die tussenkleuren.
Bij het vormtekenen krijgen ze oefeningen die hen voorbereiden op het lopend schrift: krullen en bogen. Ook het spiegelen wordt geoefend: een tweedeklasser krijgt namelijk het besef dat zijn linkerkant het spiegelbeeld is van zijn rechter. De b en de d worden daardoor minder en minder met elkaar verwisseld.
In de muziekles wordt er nog steeds pentatonisch (zonder halve tonen) gezongen en sluiten de liederen aan bij de jaarfeesten of de vertelstof (dierenliederen). De blokfluit wordt verder ingeoefend met lagere tonen en er wordt al eens een ander instrument geïntroduceerd: xylofoon, klokkenspel, eigen instrument …
Bij handwerk leren ze haken. Dat is een volslagen nieuwe techniek die ook verbonden is met het lussenschrift. Bij haken moeten ze leren het overzicht houden: een haakwerk zit niet zo dicht als een breiwerk in de eerste klas en het vergt ook wel extra concentratie.
In de tweede klas maken ze een punchinello, een poppetje uit één lange haaksliert die gewikkeld wordt rond kaarten en vervolgens in elkaar geknoopt. Het hoofdje wordt gevilt en het hoedje wordt gehaakt met een vaste haaksteek.
Bij het turnen sluiten de spelen aan bij de fabels en legenden zoals het Sint Jorisspel. Het jongleren van de eerste klas (perfecte oefening voor de oog-handcoördinatie) gaat over naar gekruist jongleren. En de koprol is dit jaar rugwaarts, ter voorbereiding van de handstand stut. Dit jaar komt ook het touwspringen aan bod: goed om de coördinatie tussen boven- en onderlichaam met elkaar in verbinding te stellen.
Terug naar het overzicht