De ontdekking van de tijd

Het boek Alleen op de wereld, het meesterwerk van Hector Malot (1830-1907) heeft het midden van de kindertijd als onderwerp.
Rudolf Steiner koppelt dit begrip aan het negenjarige kind en beschrijft hoe er rond deze leeftijd een eerste breuk optreedt tussen onszelf en de wereld waarmee we tot dan toe onvoorwaardelijk verbonden waren. Veel kinderen stellen zich in deze periode onbewust de vraag: “Zijn mijn ouders wel mijn ouders?”, iets wat tot dan toe een onomstotelijk feit was. En het is precies dit wat het hoofdpersonage Rémi meemaakt: dat zijn ouders niet zijn ouders zijn. Dit betekent absoluut niet dat het om een desolaat boek gaat, integendeel: het heeft een happy end.

Deze eerste breuk met de wereld is een ontwikkeling die zich verderzet tot in de puberteit en die noodzakelijk is voor de lange overgang van kind tot volwassene.
Dit boek kan deze ontwikkeling onbewust helpen begeleiden, zeker als kind en ouder dit samen lezen. De stijl is zo juist, de toon spannend, ontroerend, geestig, de zinsbouw zo natuurlijk vloeiend, dat het boek tussen kind en volwassenen kan beginnen ademen.

In deze weekberichten willen we graag de aandacht vestigen op een zeer interessante passage over wat men – ontwikkelingspsychologisch gezien – de ontdekking van de tijd zou kunnen noemen.
Rémi, een kind dat aan het begin van het boek 8 jaar is, krijgt een horloge cadeau. Daarmee komt een vorm van zelfbeschikking in zijn leven waardoor hij zich bevrijd en gelukkig voelt. Het is een gevoel dat vrijwel elke volwassene zich herinnert: zijn eerste horloge. Je kan het vergelijken met het eerste (vrije) geldbezit, zelfs met het leren fietsen, of, sterker nog: met het leren lopen. Allemaal momenten in een kinderleven waarop beetje voor beetje vrijheid veroverd wordt.
Malot beschrijft het in de terugblikkende woorden van Rémi, de ik-verteller, op blz. 241 als volgt: “Op hetzelfde moment waren verdriet, zorgen en angst vergeten; het kind dat ik nog altijd was, dacht alleen nog maar aan zijn horloge. Ik had een horloge in mijn zak, een eigen horloge, waarop ik kon zien hoe laat het was! En ik haalde het uit mijn zak om te zien hoe laat het was: twaalf uur. Het was voor mij totaal onbelangrijk of het twaalf uur of tien uur was, of twee uur, en toch was ik blij dat het twaalf uur was. Waarom? Dat zou ik moeilijk hebben kunnen uitleggen, maar het was zo. Aha, twaalf uur, twaalf uur al. Ik wist dat het twaalf uur was, mijn horloge had het me verteld; kijk eens aan! En een horloge … het kwam me voor dat een horloge ook een soort vertrouweling was, die men om raad kon vragen en met wie men zich kon onderhouden.”

En ik haalde het uit mijn zak om te zien hoe laat het was: twaalf uur. Het was voor mij totaal onbelangrijk of het twaalf uur of tien uur was, of twee uur, en toch was ik blij dat het twaalf uur was … Het is voor Rémi, op het moment dat hij zijn horloge krijgt, nog onbelangrijk hoe laat het is, het maakt nog niet uit. Daarin toont hij zich nog een kind. Voor een kind, een kleuter, maar ook nog tot het negende jaar, is het altijd twaalf uur. Dat wil zeggen: het midden van de dag, van de tijd, van de eeuwigheid.
Dat duurt nog lang nadat het kind leert beseffen dat het avond en ochtend is, wat het verschil tussen de seizoenen en maanden is, tussen vorig jaar en volgend jaar. Daarom heeft een kind ook altijd tijd, iets waar volwassenen, die nooit tijd hebben, het kind alleen maar om kunnen benijden, maar wat toch ook soms de oorzaak van ergernis kan zijn.
Voor een kind moet niets omdat het tijd is. Het moet dit leren en zijn ontwikkeling draagt van nature daartoe bij. Het kind ontdekt de breuk met de wereld door een zich van buitenaf opdringende tijd: de tijd van zijn horloge. Deze ontdekking ervaart hij niet als een teleurstelling, Rémi is blij dat er oneindig veel momenten in deze tijd zijn en dat je die allemaal exact met je horloge kan bepalen. Dat is een wonder.
Bovendien krijgt hij dit uurwerk van een figuur die een tijdlang zijn vervang-vader was, vader Aquin, en die door ongelukkige omstandigheden in de gevangenis zit. Hij schenkt hem dit met de woorden: “Je zult begrijpen dat ik hier niet hoef te weten hoe laat het is; de uren duren maar al te lang.” Ook dit beeld is ongehoord krachtig: als er alleen maar de horloge-tijd overblijft, de hoe-laat-is-het-tijd, dan wordt het leven een hel, een gevangenis. Als dingen interessant zijn, als ze ons aangrijpen, dat vliegt de tijd van onze horloge: het moment duurt lang of staat zelfs stil.

Alleen op de wereld is een ontroerende roman-voor-alle-leeftijden-en-van-alle-tijden. In 1999 verscheen een schitterende Nederlandse vertaling van de hand van August Willemsen die ondertussen al aan haar tiende herdruk is.
Het 520 blz. tellende boek is een heerlijk voorleesboek: elke dag een hoofdstuk voor het slapengaan. De telkens weerkerende ervaring van goedheid en het belang van het sociale, het leren, de relatie met andere mensen, kortom: de echte liefde die een ware verbinding met de wereld aangaat, staan in geen enkel boek zo centraal als in dit boek.

Terug naar De pedagogie