Tot leven komen

Het doel van de steinerpedagogie is niet zozeer dode kennis, dan wel levende begrippen in het kind en de jonge mens doen ontstaan. Door de gemakkelijke technische reproduceerbaarheid, is dode kennis vandaag overal in overvloed beschikbaar. Daarom roept dode kennis nog meer om tot leven te worden gebracht. Ze schrééuwt erom!
Levende begrippen genezen, terwijl dode kennis afstompt en ziek maakt.
Begrippen wijzen op samenhang, verband, betrokkenheid.
Begrippen tot leven brengen, betekent openheid, veelzijdigheid, onvoltooidheid en evolutie.
Een begrip kan ademen, groeien, zich voortplanten, verenigen, bewegen, verteren, zich vergissen, zich corrigeren en vruchtbaar worden. Zoals een larve, rups en vlinder, kan een begrip zich metamorfoseren.
Wanneer een kind dat begrip in zichzelf heeft kunnen aanleggen (omdat het er potentieel in de letterlijke betekenis aanleg voor heeft), kan het levenslang meegroeien, ook wanneer het soms tijdenlang rust en zelfs vergeten kan en mag worden.
Leven wil ook vergeten.
Levendig weten moet niet onthouden worden, want het doet meer: het wekt het geheugen zelf tot leven! Dat is veel belangrijker.
Dode kennis gaat het ene oor in en het andere uit; ze onthouden betekent vaak pijnlijke dwang, zonder duurzaam resultaat. Het is immers nutteloze ballast.
Aan levende begrippen kun je echter tegelijkertijd je eigen groeiende zelf ervaren. De mens, in het bijzonder de jonge mens, heeft aanleg voor oneindig veel begrippen die oneindig kunnen verder groeien.
Zoals in het sprookje, wachten ze om tot leven gekust te worden.
Een levend begrip kan niet gedefinieerd worden. Definities zijn immers altijd -per definitie!- dood en afgerond. Iedere definities is in feite een illusie. Er zit geen adem, geen groei, geen beweging meer in, waardoor ze eenduidig en abstract zijn, weg van de werkelijkheid. Een definitie is hoogstens een nuttig, voorlopig hulpmiddel.
Levend denken definieert niet, het karakteriseert, het onderzoekt het karakter van de dingen en is tevreden met zo rijk mogelijke karakteristieken. In plaats van vast te leggen, benadert het, het beweegt zich naar een midden toe, maar durft vanuit die periferie ook weer afstand nemen om opnieuw te kunnen naderen en benaderen. Het zoekt, het zoekt langs verschillende kanten, het benadert een onderwerp langs verschillende zijden en gezichtspunten en wordt daardoor steeds opnieuw opgepakt vanuit een nieuw standpunt dat altijd verrijkend is, nog verrijkend-er.
Kunst, bijvoorbeeld, kan je niet definiëren en dat hoeft ook niet. Je kan wel kunst langs vele wegen leren ervaren en op die manier je begrip, indien je je ervaring durft reflecteren, boeiender en rijker maken.
Hetzelfde geldt voor een plant, een rechte en een kromme, Engeland, de tijd, een hond en een inktvis.
Voor Rudolf Steiner mochten vanaf het twaalfde jaar enkel levende begrippen worden aangebracht; nooit alleen maar namen, feiten zonder samenhang of vooraf gekauwde definities. Deze levende begrippen -het geschenk van de school aan het kind voor het leven- dienden bovendien te draaien rond één centraal begrip: de mens. Omdat alle echte levende kennis ook mensenkennis en zelfkennis is, ook al heb je het over de sterren, de Romeinen, Abraham, de stad Antwerpen, de fietspomp.
Echte kennis tot leven brengen betekent jezelf tot leven brengen en is dus actief. Kennis kan nooit alleen aangenomen worden als une idée tout faite, dat volledig geprefabriceerd is. Leren is geen invuloefening.
Voor het twaalfde levensjaar is alles hierop een voorbereiding: veel en rijk ervaren.
Hoe groter de ervaringsschat, des te meer kan het kind daarna het denken tot leven brengen. Ervaren, dat is zien, horen, ruiken, proeven, tasten, bewegen, doen, en dit ook kunnen benoemen.
Het betekent ook: kunnen luisteren, stilstaan en vertellen, een verhaal ervaren. Nog belangrijker dan overal naartoe gaan en gaan kijken, is het verhaal erover horen. Zodat ook de fantasie mee aangesproken wordt.
Naar de maan kijken is belangrijk, maar op een bepaald moment is het verhaal van en over de maan nog belangrijker.
Dàt is pas de lagere school. De leraar van de lagere school is dan ook De Verteller en alle leerstof is verhaalstof.
De mens leeft en overleeft door het vertellen.
Door het verhaal komen de dingen tot leven en als dingen tot leven komen, zijn ze op de beste weg om als begrip in het kind en in de jonge mens, levenslang in de mens, tot leven komen: vanuit een echte vraag in het kind.

Terug naar De pedagogie